Tegelijkertijd met mijn expositie zag ook het boek “Rooise Paradijsvogels” het levenslicht. Voor dit project had ik als fotograaf de handen ineengeslagen met de drie Rooise dichters: Julius Dreyfsandt zu Schlamm, Henk Prins, en Doreth Verstappen.
Rooise Paradijsvogel ben je niet zomaar. Hiervoor moet je door je creativiteit, talent of levensvisie een positieve bijdrage leveren of hebben geleverd aan de Rooise gemeenschap. Een schitterend project waar ik met veel plezier aan heb gewerkt. In de studio ontstonden mooie dialogen tussen mij als fotograaf en de geportretteerde. Boeiende gesprekken, ook wanneer het talent van de te portretteren paradijsvogels mij bij voorbaat niet echt aansprak was ik steeds weer onder de indruk van hetgeen ik te zien of te horen kreeg. (Iedere paradijsvogel moest datgene meenemen waarvan hij/zij dacht dat het hem de paradijsvogel maakte).
Bij het afsluiten van het project kwam er op de valreep nog een opdracht binnen voor het fotograferen van een nieuw voorgedragen paradijsvogel. Ik kreeg onderstaand gedicht toegestuurd. Dit was een paradijsvogel die volgens de “commissie van aanstelling” niet in het lijstje mocht ontbreken.
Ik was beretrots, en tegelijkertijd ontroerd na het lezen van het gedicht, want deze paradijsvogel… Dat was ik.
De visionair of portret van een fotograaf
ook al heeft hij
het onderkoelde
van onze planeet zo lief
en ligt de stilte nabij
aan het hart
in zijn aard
is hij de romanticus
die zijn gevoel uit
in verbeelding, afdruk en woord
soms in bedekte smart
vaak avontuurlijk aanwezig
in dichterlijke dromen
op zoek naar akkoorden
die het uiterlijk
en zijn innerlijk omzomen
wat hem omgeeft
spiegelt zich aan zijn gevoel
en tracht het wezen
van de schepping te erkennen
en te bewaren voor zijn levensdoel
het drijft hem tot haast
een geestdrift zonder grenzen
op zoek in alles
naar de diepste nerven
daarin wil hij ook zichzelf
ontdekken
wie hij is
een mate van zekerheid erven
met zijn lens
in de hand
oogt hij stil en afwezig,
zo lijkt het,
zijn tijd kent geen einde
toch kan hij plots
actief met de lippen
de kern duiden
en onderbreekt
het geruis van
van derden;
hij hoort de schoonheid luiden
afwezig denken
vertaalt zich dan
in een concrete visie
geschapen in zijn brein
hij is een bevoorrecht mens
doch kwetsbaar in de ziel
eens zegt hij tot zichzelf
“wie ben ik, dat ik dat mag aanschouwen”
het getuigt wellicht
van een naïeve verwondering
maar wie kan zonder dit
aan zijn wereld bouwen
Gedicht geschreven door: Julius Dreyfsandt zu Schlamm